Wanneer kom ik in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling?

De voorwaardelijke invrijheidsstelling is geregeld in boek 6, hoofdstuk 2, tweede titel van het Wetboek van Strafvordering.

Wat is voorwaardelijke invrijheidsstelling?  

De voorwaardelijke invrijheidsstelling houdt in dat de veroordeelde na het uitzitten van een gedeelte van zijn straf onder voorwaarden kan vrijkomen. Dan moet dus wel aan de gestelde voorwaarden zijn voldaan.

Wanneer komt voorwaardelijke invrijheidsstelling in beeld?

Veel gedetineerden zullen zich natuurlijk afvragen wanneer ze voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking zullen komen.

Dit hangt onder meer af van de hoogte van de straf die is opgelegd.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee situaties:

  • Er is sprake van een gevangenis van tussen de minimaal 1 en maximaal 2 jaar (tussen de 1 en 2 jaar gevangenisstraf dus);
  • Er is sprake van een gevangenisstraf van langer dan twee jaar.

Bij een gevangenisstraf van korter dan 1 jaar komt de voorwaardelijke in vrijheidsstelling dus in zijn geheel niet in beeld.

Situatie 1: Er is een straf opgelegd tussen de 1 en 2 jaar  

Bij een gevangenisstraf tussen de 1 en 2 jaar komt de voorwaardelijke invrijheidsstelling in beeld wanneer:

  • De gedetineerde inmiddels in ieder geval 1 jaar heeft vastgezeten
  • Van de resterende straf in ieder geval 1/3 is ondergaan.
  • Is er bijvoorbeeld sprake van een straf van 1 jaar en 6 maanden dan komt voorwaardelijke invrijheidsstelling dus na 1 jaar en 2 maanden in beeld.

Situatie 2; er is een gevangenisstaf opgelegd van 2 jaar of langer

Bij een gevangenisstraf van 2 jaar of langer komt de voorwaardelijke invrijheidsstelling in beeld wanneer:

  • 2/3 van de straf is uitgezeten;
  • Echter het gedeelte dat de gevangenisstaf wordt ‘bekort’ (de voorwaardelijke invrijheidsstelling) mag niet langer zijn dan 2 jaar in totaal.
  • Bijvoorbeeld: bij een gevangenisstraf van 6 jaar komt de VI (voorwaardelijke invrijheidsstelling) na 4 jaar in beeld. Maar bij een gevangenisstraf van 9 jaar zal de voorwaardelijke invrijheidsstelling pas na 7 jaar in beeld komen.

Wanneer is er geen VI?

Let op, er is geen VI (voorwaardelijke invrijheidsstelling) wanneer:

  • Er een deels voorwaardelijke straf is opgelegd;
  • Een deels voorwaardelijk deel alsnog ten uitvoer wordt gelegd;
  • De gedetineerde een vreemdeling is in de zin van de vreemdelingenwet.

Heb je dus bijvoorbeeld een gevangenisstraf gekregen van 1,5 jaar waarvan 5 maanden voorwaardelijk, dan is er geen sprake van VI. Ook niet wanneer deze 5 maanden alsnog ten uitvoer worden gelegd!

Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor VI?

Om voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking te komen worden verschillende criteria in ogenschouw genomen:

  • Goed gedrag van de betrokkene;
  • De risico’s voor de samenleving worden meegewogen;
  • De belangen van de slachtoffers worden meegewogen.

Goed gedrag in de PI wordt dus beloond!! Ook andere factoren spelen een rol.

Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan tijdens de VI?

Ook tijdens de VI dient de gedetineerde aan voorwaarden te voldoen.

Tijdens de voorwaardelijke invrijheidsstelling is de vrijgelatene, nog niet geheel vrij. Hij (of zij) moet zich ook dan aan bepaalde voorwaarden houden. Deze houdt in ieder geval in dat de veroordeelde zich niet nogmaals schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Deze voorwaarde geldt tijdens de proeftijd. Voor het overige kunnen er – tijdens de proeftijd – nog extra bijzondere voorwaarden gelden. Als er bijzondere voorwaarden zijn opgelegd betreffende de voorwaarden in ieder geval:

  • Meldplicht bij reclassering
  • Afgeven van vingerafdrukken.

Hier kunnen nog andere voorwaarden in betrokken worden betreffende het gedrag van de betrokkene. Bijvoorbeeld:

  • Een contactverbod;
  • Een gebiedsverbod;
  • Aanwezigheidsplicht op een bepaalde locatie;
  • Meldplicht;
  • Verbod op gebruik verdovende middelen (dit wordt ook gecontroleerd),
  • Opname in een zorginstelling;
  • Verplichting zich onder behandeling te laten stellen;
  • Begeleid-wonen traject;
  • Deelname aan gedragsinterventie;
  • Deelname aan vrijwilligerswerk;
  • Verbod Nederland te verlaten;
  • Etc.

Aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen dus flink wat voorwaarden worden verbonden, maar deze zullen afhangen van de omstandigheden van het geval en de aard van de zaak.

Het OM beslist over de VI na advies van de directeur van de PI. Hier komt in in principe dus geen advocaat bij te kijken.

Maar let op, de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan ook worden herroepen als de voorwaarden niet worden nageleefd!!!

Nieuwe wet; wanneer is oude wet nog van toepassing

Let op, op 1 juli 2021 is er een nieuwe wet in werking getreden. Boven genoemde voorwaarden zijn de voorwaarden die gelden onder de nieuwe wet. Is de uitspraak in jouw zaak van vóór 1 juli 2021 dan geldt de oude wet.

Wanneer is bijstand van een advocaat noodzakelijk?

Is het OM voornemens je VI af te wijzen of dreigt je al lopende VI te worden herroepen?

Neem contact op met je advocaat! Deze kan je goed bijstaan in de procedure.

Poging doodslag niet bewezen

Canstein Advocatuur stond één van de jongeren bij die werd verdacht van het incident inzake mishandeling op het spoor van Station Bijlmer Arena van 5 mei jl. 

Een man zou hierbij zijn mishandeld en uiteindelijk op het spoor geduwd. Cliënt in deze zaak legde wel een (deels) bekennende verklaring af, maar betwistte iets te maken te hebben met onder meer de duw op het spoor. 

De rechtbank volgde de verdediging hierin. Betrokkenheid bij de duw op het spoor of het gooien met stenen werd niet bewezen geacht. Ook waren de gedragingen niet dermate ernstig dat deze 
poging doodslag opleverden. Vanwege zijn jonge leeftijd werd cliënt berecht volgens het jeugdrecht. 

​​​​​​​Cliënt kreeg uiteindelijk 120 dagen jeugddetentie waarvan 91 voorwaardelijk. Nu cliënt al een periode in huisarrest had gezeten hoefde cliënt na de zitting niet (langer) vast te zitten. 

​​​​​​​Cliënt heeft zich bij deze uitspraak neergelegd en is niet in hoger beroep gegaan. Een tevreden cliënt en een mooi resultaat voor Canstein Advocatuur! 

Kan ik nog iets doen aan mijn straf als deze eenmaal onherroepelijk is geworden? Het indienen van een gratieverzoek.  

De vraag zal ontstaan of er nog iets aan je straf gedaan kan worden als deze eenmaal onherroepelijk is geworden.

De hoogste rechter heeft over je zaak geoordeeld of je bent niet in hoger beroep gegaan dus de zaak is daarmee afgedaan toch?

Ook in een dergelijk geval bestaat er nog een laatste mogelijkheid.  

Het indienen van een gratieverzoek

Wat is gratie?

Gratie is vermindering, verandering of kwijtschelding van een straf. Gratie is mogelijk als het bijdraagt aan een rechtvaardige, menselijke en doelmatige uitvoering van de straf. De koning kan dus – in bijzondere omstandigheden – alsnog een straf wijzigen, verminderen of kwijtschelden. Dit kan in de volgende twee situaties: A) op grond van een omstandigheid waar de rechter nog geen rekening mee heeft kunnen houden B) indien met de tenuitvoerlegging van de straf geen redelijk doel (meer) is gediend [art. 2 Gratiewet]. Gratie is een ‘laatste reddingsboei’ voor veroordeelden die ten einde raad zijn en een laatste mogelijkheid nog iets aan een straf te doen. Gratie is dus een mooie en barmhartige figuur in ons strafrecht.

In welke gevallen kan om gratie worden verzocht?

Er kan niet alleen worden verzocht om gratie bij gevangenisstraf of zware straffen. Ook van ‘lichtere’ straffen kan gratie worden verzocht.

De gevallen waarin gratie kan worden verzocht zijn:

  • Hoofdstraffen en bijkomende straffen; de hoofdstraffen zijn gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete [art. 9 lid 1 Sr.] Voor jeugdigen zijn de hoofdstraffen; jeugddetentie, taakstraf en geldboete [art. 77h onder a]. Bijkomende straffen zijn ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring, openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak en de ontzegging motorrijtuigen te besturen.  Voor jeugdigen en in het kader de Wet economische delicten gelden nog extra typen bijkomende straffen.
  • Ook van een opgelegde maatregel onttrekking aan het verkeer kan gratie worden verzocht.
  • Datzelfde geldt voor ontneming van wederrechtelijke verkregen voordeel – De overheid vond dat u geld had verkregen door misdrijf en dit moet u terugbetalen.
  • Is er een maatregel terbeschikkingstelling opgelegd? Van deze maatregel kan gratie worden verzocht.
  • Datzelfde geldt voor een beslissing tot plaatsing in een ISD [instelling voor stelsematige daders];
  • Vrijheidsbeperkende maatregelen (een vrijheidsbeperkende maatregel is bijvoorbeeld een locatieverbod, een contactverbod of een meldplicht);
  • Ook van een buitenlandse straf die in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd  kan gratie worden verzocht.

Voor een geldboete van € 340,00 of lager kan  géén gratie worden verzocht.

Er zijn dus een hoop situaties waarin gratie kan worden verzocht en dit kan voor u ‘een laatste strohalm’ zijn en een laatste mogelijkheid om iets aan uw straf te doen. Bespreek de mogelijkheden met uw advocaat.

Zorgt gratie er ook voor dat een gevangenisstraf voorlopig niet ten uitvoer wordt gelegd (‘opschorting’)?

Dit hangt er – in zijn algemeenheid – vanaf of al met de tenuitvoerlegging is ‘aangevangen’. Deze ‘regel’ gaat op in zaken waarin het een (onherroepelijke) straf betreft van 6 maanden of minder, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden of minder waarvan de tenuitvoerlegging is bevolen of een taakstraf.

Er is bijvoorbeeld sprake van ‘aanvang van de tenuitvoerlegging’ in de navolgende gevallen:

  • Indien de veroordeelde een verzoek heeft gekregen zich te melden bij de PI;
  • Indien er een arrestatiebevel is uitgevaardigd.

Is er een jaar na het onherroepelijk worden van de beslissing van de rechter nog niet begonnen met de tenuitvoerlegging? Dan wordt de straf tevens opgeschort door het indienen van een gratieverzoek.

Zijn er uitzonderingen op de regels omtrent opschorting?

Er zijn wel uitzonderingen wat betreft de regels omtrent opschorting. Is de veroordeelde bijvoorbeeld ongeoorloofd afwezig, of zit de veroordeelde gedetineerd, dan is er geen opschorting van rechtswege. Er zijn ook andere situaties waarin de ‘opschorting van rechtswege’ desalniettemin niet doorgaat. Voor deze blog wordt volstaan met bovengenoemde voorbeelden.

Alsnog opschorting door verzoek aan de Minister

In situaties waarin er geen sprake is van opschorting van ‘rechtswege’ (automatische opschorting) kan in bepaalde gevallen alsnog aan de Minister worden verzocht de straf op te schorten. De Minister neemt dan een beslissing hierover (art. 6:7:4 Sv.).

Hoe groot is de kans op toewijzing van een gratieverzoek?

Het is lastig hier een inschatting van te maken. De beoordeling zal uiteraard afhangen van uw persoonlijke omstandigheden die zijn aangevoerd. Het is aan de Koning, of althans uit dienst naam, dat wordt beoordeeld of uw omstandigheden aanleiding geven tot toewijzing van het gratieverzoek.

Uit een publicatie van het progamma Blauw Bloed van de EO blijkt dat er behoorlijk vaak gratie wordt verleend. In 2021 zijn er bijvoorbeeld 657 verzoeken ingediend en 131 toegewezen. Dat houdt dus in dat in dit jaar dus zo ongeveer 1 op de 6 verzoeken is toegewezen.

Een bekend – hoewel ook omstreden – voorbeeld is de gratie aan Frank Masmeijer, die was veroordeeld voor cocaïne-handel. Een ander voorbeeld is de gratieverlening van Cevdet Yilmaz. Deze laatste veroordeelde was levenslang gestraft voor een zesvoudige moord in het café ’t Koetsiertje. Gratieverlening aan levenslanggestraften komt niet vaak voor, maar er zijn wel een aantal voorbeelden te noemen.

Conclusie  

Gratie zal makkelijker worden verleend waar het lichte straffen betreft dan als het zeer zware straffen betreft. Het indienen van een gratieverzoek is – onder bespreking van bovengenoemde voorwaarden – echter altijd mogelijk.

Gratie is dus zeker die ‘laatste strohalm’. Bespreek de mogelijkheden goed met je advocaat en lever waar mogelijk bewijsstukken aan.

Wanneer ben ik als bestuurder strafbaar voor feitelijk leidinggeven aan een strafbare gedraging van een rechtspersoon?

Wordt u als bestuurder van een rechtspersoon (bijvoorbeeld B.V. of N.V.) door het Openbaar Ministerie verdacht van feitelijk leidinggeven aan een strafbaar feit door de rechtspersoon? Wordt aan u een transactie aangeboden? Bent u uitgenodigd voor verhoor? Of bent u zelfs al hiervoor gedagvaard? Ook indien u formeel geen bestuurder bent kunt u als bijvoorbeeld manager of andere leidinggever in feitelijk zin aansprakelijk worden gehouden voor strafbare gedragingen van de rechtspersoon.  

Dit is een – zeer – vervelende situatie. U wordt als privépersoon – strafrechtelijk – aansprakelijk gehouden en riskeert een strafblad. Daarnaast riskeert u, indien er sprake is van een vordering benadeelde partij dat u een schadevergoeding moet betalen aan het – vermeende – ‘slachtoffer’, bijvoorbeeld de Belastingdienst of een andere benadeelde partij. Zaken betreffende feitelijke leidinggeven zullen in veel voorkomende gevallen behandeld worden door het Landelijk of het Functioneel parket.

Een uitstekende verdediging is in een dergelijk geval essentieel.

Naar aanleiding van een recente zaak van mij waarbij de figuur van het feitelijk leidinggeven centraal staat bespreek ik, Canstein Advocatuur, in deze blog aan welke vereisten moet zijn voldaan om te kunnen spreken van ‘feitelijk leidinggeven’ in strafrechtelijke zin.

Strafbaarheid van de rechtspersoon is een vereiste

De strafbaarheid van de rechtspersoon is een vereiste om tot strafbaarheid van de leidinggevende te komen. Hieronder bespreek ik dit vereiste, de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor strafbaarheid van de rechtspersoon, en de mogelijke straffen die een de rechtspersoon kunnen worden opgelegd.

Rechtspersoon dient strafbare gedraging te hebben gepleegd

Een feitelijk leiddinggever kan alleen worden veroordeeld voor een strafbaar feit indien de rechtspersoon waaraan feitelijk leiding is gegeven strafbaar is. Bij wet van 1976 kunnen ook rechtspersonen strafbaar worden gesteld voor strafrechtelijke gedragingen.

De feitelijk leidinggever hoeft geen formele leidende positie te hebben binnen de rechtspersoon. Ook iemand die juridische ondergeschikt is aan het bestuur van de rechtspersoon kan feitelijk leidinggever zijn [zie o.a.: HR 21 januari 1992, NJ 1992/414]. De feitelijk leidinggever kan het feit ook samen met anderen plegen (medeplegen), of er kan sprake zijn van behulpzaamheid aan een misdrijf (medeplichtigheid).

Indien blijkt dat niet kan worden bewezen dat de rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd wordt ook de feitelijk leidinggever en/of opdrachtgever vrijgesproken. Het OM mag ook afzien van vervolging van de rechtspersoon, en alleen de opdrachtgevers of feitelijk leidinggevers vervolgen. Vervolging van een opdrachtgever of feitelijk leidinggever sluit vervolging van andere natuurlijke personen niet uit.

Aan welke voorwaarden dient te zijn voldaan voor strafbaarheid van de rechtspersoon?

Wat zijn dan nu de voorwaarden voor strafbaarheid van de rechtspersoon?  

Om te kunnen spreken van strafbaarheid van de rechtspersoon dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Namelijk:  

  • Is de rechtspersoon de geadresseerde van de norm?
  • Kan de gedraging aan de rechtspersoon worden toegerekend?
  • Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?

In een zaak van het Gerechtshof Arnhem stond de vraag centraal of de rechtspersoon verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet ‘lossen’ van een groep kalveren die van de éne naar de andere bestemming werden vervoerd (ECLI:NL: GHARN:2008:BG5582). Het Hof concludeerde dat de gedraging niet had plaatsgevonden ‘in de sfeer van de rechtspersoon’. Weliswaar werkte de chauffeur voor de verdachte (de rechtspersoon), maar dit was nog niet voldoende om te stellen dat de gedraging ‘in de sfeer van de rechtspersoon’ had plaatsgevonden.

Opzet of schuld van de rechtspersoon als zodanig is niet vereist voor toerekening van een gedraging aan de rechtspersoon. Als opzet of schuld in de delictsomschrijving staat vermeld dient deze opzet of schuld wél te worden vastgesteld.

Welke straf riskeert de rechtspersoon? 

De rechtspersoon zelf riskeert fikse geldboetes. Voor rechtspersonen kunnen voor het desbetreffende misdrijf of de desbetreffende overtreding geldboetes worden opgelegd van één categorie hoger dan geldt voor natuurlijke personen. Er kunnen dus hogere geldboetes worden opgelegd aan een rechtspersoon dan aan een natuurlijke persoon. Is de geldboete voor de particuliere verdachte al van de hoogste categorie, dan kan aan de rechtspersoon een geldboete worden opgelegd van 10% van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of de strafbeschikking.

De rechtspersoon kan daarnaast uit bepaalde rechten worden ontzet (art. 28 Sr.), er kan een verbeurdverklaring worden uitgesproken over bepaalde voorwerpen (art. 33 Sr) en de rechterlijke uitspraak kan openbaar worden gemaakt (art. 36 Sr.). Daarnaast kan er een vordering worden ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 36e) en kan er het OM schadevergoeding vorderen namens de benadeelde partij (art. 36f Sr.). Betreft het een economisch delict dan kunnen nog bepaalde sancties uit de WED worden opgelegd. In bepaalde zaken kan het OM de zaak afdoen met een transactie of een strafbeschikking. Dit hangt af van de ernst van het delict.

Op een strafbaar feit gepleegd door een rechtspersoon kan dus een fikse consequentie volgen.

Wanneer is er nu sprake van ‘feitelijk leidinggeven’ aan de strafbare rechtspersoon? Wanneer is dit feitelijk leidinggeven strafbaar?

Wanneer is er nu sprake van ‘feitelijk leidinggeven’ aan de gedraging van de rechtspersoon in strafbare zin? Wie kan nu als – mogelijke strafbare – feitelijk leidinggever worden aangemerkt?

In het arrest HR 26 april 2016, NJ 2016/375 wordt het beslissingskader verduidelijkt. Allereerst wordt overwogen dat het enkel zijn van bestuurder van een rechtspersoon onvoldoende is om van feitelijk leidinggeven door die bestuurder te spreken (RO 3.5.1, ECLI:NL:HR:2016:733). Het gaat om de taalkundige uitleg van ‘feitelijk leidinggeven‘ waarbij het dus gaat om de vraag bij wie de leiding ‘feitelijk‘ ligt. Bij de toepassing zal veel afhangen van de omstandigheden van het geval. Er is sprake van een objectief en een subjectief aspect met betrekking tot het feitelijk leidinggeven. De verboden gedraging moet door de feitelijk leidinggever daadwerkelijk bevorderd zijn (objectief) en zijn of haar opzet moet daarop zijn gericht (subjectief).

Objectief aspect; in de regel een actieve rol, onder omstandigheden ook een passieve rol

‘Daadwerkelijk bevorderen’ bestaat volgens de Hoge Raad in ‘actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt’. Kortom, de verdachte dient een actieve rol te hebben gespeelt bij het bevorderen van de feitelijk gedraging. Los van dienst ‘officiële functie’ binnen de organisatie. Het gaat om het daadwerkelijke gedrag binnen de feitelijke bedrijfsvoering waarin de feitelijk leidinggever dus actief een bevorderende en bezwaarlijke rol heeft gespeeld.  

Echter, er zit een addertje onder het gras, onder omstandigheden kan echter ook een passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven moet worden gesproken. De verschillende varianten van feitelijk leidinggeven worden hieronder besproken.

Hier is ook een nadere beschouwing over geschreven: ‘Feitelijk leidinggeven. Hoe een weinig vernieuwend arrest toch veel nieuws kan brengen, een kritische beschouwing, TBS&H 2016, p128´139.’.

Objectief aspect; Varianten feitelijk leidinggeven; passief en actief

Kort gezegd zijn er dus een aantal varianten van feitelijk leiderschap. Deze varianten kunnen afzonderlijk tot de conclusie leiden dat er sprake is geweest van feitelijk leidinggever aan een verboden gedraging:

Actief

  1. Meestal het actief en effectief leidinggeven aan een verboden gedraging,
  2. De verboden gedraging is het onvermijdelijke gevolg van het algemene door de verdachte – als bestuurder – gevoerde beleid. – In dit geval is de feitelijk leidinggever dus een bestuurder wiens beleid onvermijdelijk leidt tot strafbare feiten.
  3. Er is ook sprake van feitelijk leidinggeven als er sprake is van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen en het daarbij nemen van zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die gedragingen leiding te hebben gegeven (Hof Amsterdam 28 juli 2017 ECLI:NL:GHAMS:2017:3100/3103). – Ook in die situatie dient er dus sprake te zijn van een initiatief nemende rol in de strafbare gedraging die duidt op feitelijk leidinggeven. In deze gaat het dus om een complex van gedragingen waaraan een bijdrage is geleverd waarbij sprake moet zijn van een bepaalde mate van initiatief. Ook hier is de actieve rol van de feitelijke leidinggever bij het leveren van deze bijdrage dus vereist.

Passief  

Ook bij een passievere rol kan volgens de HR sprake zijn van een situatie dat de verboden gedraging zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken.

  1. Daarbij heeft hij (de HR) in het bijzonder het oog op het geval de verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming c.q. beëindiging van verboden gedragingen en zodanige maatregelen achterwege laat. Er kán dus sprake zijn van strafbaar nalaten van de feitelijk leidinggever (HR 10 februari 1987, NJ 1987/662 en HR 16 december 1986, NJ1987/321 Slavenburg II). Feitelijke bemoeienis met (in een actieve rol), of het houden van toezicht op het delict is in dit geval niet vereist (HR 10 februari 1987, NJ 1987/662). De leidinggever dient ook in dit geval echter wel een voldoende feitelijke rol te hebben binnen de organisatie om als feitelijk leidinggever te kunnen worden aangemerkt. In die feitelijk rol dient hij of zij dan gehouden te zijn geweest maatregelen te treffen (RO 3.5.1. Standaardarrest).

Meer over feitelijk leidinggeven in passieve zin

Feitelijk leidinggeven in passieve zin; Daadwerkelijke feitelijke zeggenschap?

De bevoegdheid tot ingrijpen waarbij er sprake is van verwijtbaar nalaten bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht (HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5551). Die zeggenschap kan bijvoorbeeld berusten bij bestuurders, directieleden, commissarissen. Afdelingshoofden etc. máár een formele relatie met de rechtspersoon is geen vereiste, ook iemand die formeel niets met de rechtspersoon te maken heeft, maar feitelijk de touwtjes in handen heeft, kan feitelijk leidinggever zijn (HR 16 juni 1981, NJ 1981/568 e.m.).

Kortom, het gaat in deze niet om het ‘naamplaatje’, ‘bordje op de deur’, maar om de persoon zijn feitelijke rol binnen de organisatie. Een persoon kan een formele functie(titel) hebben, maar geen feitelijk leidinggever zijn met daadwerkelijke bevoegdheden, of juist geen officiële bevoegdheid hebben maar wel feitelijk leidinggever zijn in daadwerkelijke zin.

Het gaat hierbij om de daadwerkelijke rollen die de personen bekleden binnen de organisatie en niet om ‘titel’. Eén en ander kán samenvallen, maar dit hóeft niet.

Gehoudenheid tot ingrijpen

Naast het vereiste  van bevoegdheid zoals hierboven besproken moet de feitelijk leidinggever gehouden zijn tot ingrijpen hiervoor is vereist:

  • Dat hij of zij kennis droeg van de verboden gedraging;
  • Dat die kennis noopte tot ingrijpen.

De feitelijk leidinggever moet dus op de hoogte zijn geweest van de strafbare gedraging en het moet op zijn of haar weg hebben gelegen tot ingrijpen over te gaan.

De vraag is: was iemand in de positie in te grijpen?

  • De vraag is welke regels er gelden en hoe op naleving daarvan wordt toegezien;
  • Personen die niet in de positie waren de gedraging te voorkomen kunnen niet als feitelijk leidinggever kunnen worden aangemerkt (Hof Amsterdam 28 juli 2017; ECLI:NL:GHAMS:2017:3102);  
  • Formele bevoegdheid geeft niet de doorslag – Indien een directielid bijvoorbeeld de bevoegdheid heeft om in te grijpen, maar op grond van de taakverdeling is een andere aangewezen in te grijpen te doen, is hij – indien hij of zij geen wetenschap had van de verboden gedraging – niet gehouden op te treden (Hof Den Haag 2 december 1987, NJ 1988/422).
  • De formele taakverdeling binnen de organisatie speelt wel een rol bij de vraag wie  gehouden was op te treden en dus als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt (Rb Overijssel 26 augustus 2021; ECLI:NL:GHAMS:2023:BW6216).
  • Ook de feitelijke taakverdeling binnen de figuren in de organisatie onderling speelt een rol (Hof Den Bosch, 21 december 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3832). Op grond hiervan kan een leidinggever voor bepaalde feiten wél als feitelijk leidinggever worden aangemerkt en voor andere feiten niet.

Subjectief aspect; opzet op de verboden gedraging

Naast het objectieve aspect – het daadwerkelijk bevorderen van de gedraging, moet er aan het subjectieve aspect zijn voldaan. De feitelijk leidinggever moet opzet hebben gehad op de verboden gedraging (in het geval van ING bijvoorbeeld, opzet op het verboden schuldwitwassen). Hiervoor moet de feitelijk leidinggever in ieder geval bewust de kans hebben aanvaard dat de gedraging zich zou voordoen. Het gaat dus om voorwaardelijk opzet, schuld is onvoldoende (HR 19 november 1985, NJ 1986/125-126).

Bij culpoze delicten dient de feitelijk leidinggever nog steeds opzet te hebben gehad op de verboden gedraging, het opzet hoeft zich in dit geval echter niet uit te strekken tot de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden.

Wetenschap en de gehoudenheid tot ingrijpen;

het voorbeeld van ING en haar topman

Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2020 inzake vervolging van de oud topman en voorzitter van de Raad van Bestuur van ING Ralph Hamers (ECLI:NL:GHDHA:2020:2347).

Onder de naam Houston was de FIOD (de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst) onder leiding van het landelijk parket en het functioneel parket een onderzoek gestart naar de ING. Hieruit bleek dat de ING zich van 2010 tot 2016 had schuldig gemaakt aan overtreding van de Wwft en schuldwitwassen. In dit kader was aan de ING een transactie aangeboden van     € 775.000,00, welke transactie door de ING was geaccepteerd. 

Door Stichting SOBI werd geklaagd dat Ralph Hamers niet was vervolgd voor het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen.

Volgens klager moest de topman op de hoogte zijn geweest van de strafbare feiten nu er schriftelijke waarschuwingsbrieven aan hem waren verzonden in 2014. Volgens klager mag ‘misdaad niet lonen wanneer je aan de top staat’. De AG concludeerde tot afwijzing van het beklag.

Het standpunt van de beklaagde

Beklaagde – de voormalig topman – stelde zich op het standpunt dat hij zich nooit bewust is geweest van de strafbare feiten. Bovendien lag het gezien de taakverdeling niet op de weg van de voormalig topman om te interveniëren. De gehoudenheid tot optreden lag bij anderen, welke lager in rang stonden en de taak hadden tot toezicht op de gedragingen. 

Het Hof stelt vast dat het gaat om structurele overtredingen van de ING, waarvoor ING herhaaldelijk was gewaarschuwd door de DNB en de ECB. Eerder was al een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet naleven van de Wwft-verplichting om voldoende ‘diepgravend’ cliëntonderzoek te doen. Nu ING blijkt te zijn misbruikt voor het witwassen van miljoenen honderden euro’s is er in ieder geval sprake van schuldwitwassen door ING.

Het Hof concludeert dat er voldoende aanknopingspunten waren dat Ralf Hamers hiervan A) op de hoogte was en B) actief aan dit beleid heeft meegewerkt (het gaat in deze dus om feitelijk leidinggeven in ‘actieve zin’ waarbij het gevoerde beleid onvermijdelijk heeft geleid tot strafbare feiten).

Dit blijkt uit het feit dat hij direct leiding gaf aan het hoofd juridische zaken en de ‘General manager’ van de interne accountantsdienst. Deze laatste rapporteerde direct aan beklaagde uit welke rapporten bleek:

  • Dat er sprake was van onvolledige CDD-dossiers;
  • Onjuiste risico classificaties;
  • Niet of te laat beëindigen van klantrelaties;
  • Indelen van klanten in het verkeerde segment;
  • Onvoldoende capaciteit voor compliance;
  • Alarmerende tekortkoming in de compliance.

Het Hof concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat de topman van ING A) op de hoogte was B) gehouden was tot ingrijpen om tot vervolging over te gaan. Het Hof vindt vervolging ook opportuun en deelt de zorg van klager dat feitelijk leidinggevers niet ‘vrijuit‘  mogen gaan. Volgens het Hof moet er een zichtbare norm worden gesteld. Het Hof is hierbij ook ‘niet blind‘ voor de emoties die de schikking met ING heeft losgemaakt. Het Hof acht het beklag gegrond en er moet alsnog tot vervolging van de voormalig topman worden overgegaan.

Deze uitspraak is leidinggevend waar het gaat om de vervolging van feitelijk leidinggevenden. De boodschap is duidelijk, misdaad mag niet lonen, ook niet aan de top.

Voorbeelden van feitelijk leidinggeven uit de praktijk

Hieronder volgen 2 voorbeelden uit 2021 van feitelijk leidinggeven aan een strafbare gedraging van de ABN AMRO-bank en Tata Steel.

Voorbeeld van ABN AMRO

In april 2021 bleek dat óók ABN AMRO een transactie heeft geaccepteerd van 480 miljoen euro voor structurele overtredingen van de Wwft. Het OM verweet de ABN AMRO in deze zaak het overtreden van de Wwft en schuldwitwassen. Verdachte transacties – van gelden die mogelijk afkomstig waren uit misdrijf – zijn door de ABN Amro onvoldoende gemonitord.

Eind december 2022 werd bekend dat Kees van Dijkhuizen door het OM officieel als verdachte is aangemerkt van het feitelijke leidinggeven aan de verboden gedragingen.

Ook (zelfs?) Gerrit Zalm werd verdacht van het feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen in zijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN Amro.

Het voorbeeld van Tata Steel

Op 19 mei 2021 deed Ficq aangifte tegen de feitelijk leidinggevenden van Tata Steel wegens het feitelijke leidinggeven aan de verboden gedraging van art. 173a Sr. (opzettelijke milieuverontreiniging). Het onderzoek in dit kader is nog in volle gang.

Conclusie

De ontwikkelingen omtrent de strafbaarheid van feitelijk leidinggeven geven een interessant inzicht in hoe er binnen de rechtspraak wordt gekeken naar leiderschap en de verantwoordelijkheid daarin van de leidinggevende. Een simpele verwijzing naar ondergeschikten zal in veel voorkomende gevallen onvoldoende zijn. Contacteer ons vrijblijvend.

Waar wordt op gelet bij de beoordeling van je VOG-aanvraag? En wat kan je doen als je VOG is afgewezen?

Stel je wilt bij een bedrijf gaan werken en je bent aangenomen! Je dient echter wel een VOG (‘verklaring van goed gedrag’) aan te vragen.

Wat houdt dit in? En waarop wordt gelet bij beoordeling van een VOG-aanvraag door Dienst Justis? 

Hieronder bespreek ik, Canstein Advocatuur, het beoordelingskader wat Dienst Justis hanteert en wat je moet doen als je VOG is afgewezen of afwijzing van je VOG dreigt.

Niet voor alle banen dient een VOG te worden aangevraagd. Voor sommige banen is een VOG wettelijk verplicht, voor andere banen besluit de werkgever zelfstandig dat hij een VOG noodzakelijk acht. Voor weer andere banen is een VOG helemaal niet noodzakelijk.

Verschillende factoren worden meegewogen bij de vraag of Dienst Justis over zal gaan tot afgifte van een VOG-verklaring of niet.

Beoordelingskader; welke feiten worden meegewogen bij een VOG-aanvraag?

Allereerst zal ik bespreken welke feiten op je strafblad komen te staan en welke van deze feiten worden meegewogen in het kader van de beoordeling van de VOG.

Geen strafblad = wel een VOG

Allereerst het goede nieuws! Als je geen strafblad hebt, krijg je altijd een VOG! Daarom is het ook altijd

belangrijk te proberen zo min mogelijk ‘aantekeningen’ te hebben op je strafblad. Een veroordeling wegens een strafbaar feit (maar ook bijvoorbeeld acceptatie van een strafbeschikking) komt op je strafblad te staan en kan je VOG-aanvraag negatief beïnvloeden.

Welke soort feiten komen op je strafblad te staan en welke van deze feiten spelen mee in de VOG-aanvraag?

Wat betreft misdrijven worden alle zaken die door het Openbaar Ministerie in behandeling zijn genomen geregistreerd op het strafblad.

Dit betreft dus ook zaken die zijn geseponeerd op grond van diverse sepotcodes (!!). Ook nog openstaande zaken verschijnen al op je strafblad. Een uitzondering geldt voor sepotcode 01 ‘ten onrechte als verdachte aangemerkt’.

Voor overtredingen geldt dat alleen justitiële gegevens worden opgenomen waarin het Openbaar Ministerie een afdoeningsbeslissing heeft genomen. Sepotbeslissingen worden niet geregistreerd tenzij het om een voorwaardelijk sepot gaat. Wordt er een rechtelijke beslissingen genomen? Ook dan komt deze op je strafblad te staan!

Bepaalde overtredingen komen al op je strafblad te staan als het OM de zaak in behandeling heeft genomen (ook al wordt de zaak met een sepot afgedaan!). Het betreft de volgende type overtredingen (niet limitatief):

  • Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen;
  • Overtredingen betreffende de openbare orde;
  • Overtredingen betreffende fraude;
  • Overtredingen betreffende zedenfeiten;
  • Ambtsovertredingen;
  • Overtredingen van de Wet op de Economische Delicten;
  • Overtreding van art. 5WVW
  • Overtreding van de Vreemdelingenwet;
  • Overtreding van de Wet Wapens en Munitie.

Indien je een strafbeschikking accepteert komt dit ook op je strafblad te staan.

Kort gezegd komen een hoop zaken op je strafblad te staan, zelfs indien deze zaken nog openstaand zijn, of uiteindelijk zijn afgedaan met een sepot. Niet alle feiten die op je strafblad staan wegen ook mee in het kader van de vraag of je een VOG krijgt of niet.

Niet alle feiten wegen dus mee in het kader van de VOG-aanvraag. Is de zaak afgedaan met een onherroepelijke (definitieve) vrijspraak dan weegt deze – uiteraard – niet mee. Daarnaast wegen alle (onherroepelijke) veroordelingen (natuurlijk) wel mee. Andere afdoeningsmodaliteiten, bijvoorbeeld acceptatie van een strafbeschikking of een transactievoorstel worden ook meegewogen (!!).Maar ook openstaande zaken, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en een sepot op grond van beleid (‘beleidssepot‘) kunnen wel een rol spelen. Technische sepots (de zaak is bijvoorbeeld geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs) mogen geen rol spelen.

Een hoop feiten spelen dus een rol bij de VOG-aanvraag! Verder speelt de terugkijktermijn een rol, hierover later meer. 

Kijkt Dienst Justis alleen naar zaken die zich in Nederland hebben afgespeeld of ook daarbuiten?

Dienst Justis kijkt zowel in het Nederlandse documentatiesysteem (Justitieel Documentatiesysteem) maar kan ook kijken in het systeem van de EU (ECRIS ‘European Criminal Record Information System’). Ook strafbare feiten in andere EU-landen kunnen dus meewegen in de VOG-aanvraag.

Terugkijktermijn

Hoe ver kijkt Dienst Justis terug qua strafbare feiten? Worden alle feiten meegewogen ongeacht hoe lang geleden? Nee dat niet. Dienst Justis gaat eerste kijken welke relevante feiten ‘binnen de terugkijktermijn‘ te vinden zijn. Hoe wordt ‘de datum’ van een feit bepaald? Geldt de pleegdatum of een andere datum?

In volgorde van opsomming wordt de datum van een feit bepaald aan de hand van:

  • De datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg;
  • De datum waarom door het OM een strafbeschikking wordt uitgevaardigd
  • De datum van de transactie;
  • De datum van de sepotbeslissing;
  • De pleegdatum.

Hoe ver wordt teruggekeken?

En hoe ver in de tijd wordt dan teruggekeken? Welke feiten worden nog in de beoordeling betrokken?

  • De algemene terugkijktermijn voor strafbare feiten van een natuurlijke persoon is 4 jaar;
  • Voor zedendelicten is de terugkijktermijn onbeperkt!
  • Voor jongeren tot 23 jaar geldt een terugkijktermijn van 2 jaar, tenzij het gaat om een zedendelict of een zwaar geweldsdelict:
  • Voor bepaalde beroepen gelden specifieke terugkijktermijnen. Voor een rechter is de terugkijktermijn bijvoorbeeld 30 jaar;
  • Zijn er binnen de terugkijktermijn strafbare feiten te vinden waarvoor een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd dan wordt verder teruggekeken.   

Indien er binnen de terugkijktermijn relevante justitiële gegevens worden aangetroffen wordt ook gekeken naar de gegevens buiten de terugkijktermijn. Deze spelen dan een rol bij de belangenafweging en het subjectief criterium.

Zijn er binnen de terugkijktermijn geen relevante gegevens gevonden, dan worden de gegevens buiten de terugkijktermijn niet meer relevant geacht.

Hoe beoordeelt Dienst Justis vervolgens de VOG-aanvraag aan de hand van de relevante feiten?

Aan de hand van de aanwezige justitiële gegevens wordt de aanvraag vervolgens beoordeeld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van screeningsprofielen. Er wordt getoetst aan het objectieve criterium en het subjectieve criterium.

Screeningsprofielen  

Verklaring van goed gedrag

Nadat de voor de aanvraag relevante feiten zijn vastgesteld moeten deze worden beoordeeld.

Indien er een VOG is aangevraagd wordt het ‘screeningprofiel’ vastgesteld. Dit betreft het gebied waarin u werkzaam zult zijn. Er zijn algemene screeningsprofielen zoals ‘geld’ of ‘goederen’, maar ook specifieke screeningsprofielen die verwijzen naar specifieke functies.

Voorbeelden van specifieke screeningsprofielen zijn (niet limitatief):

  • Politieke ambtsdragers;
  • Visum en emigratie;
  • BOA‘s;
  • Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier;
  • Taxibranche;
  • Lidmaatschap schietvereniging;
  • Financiële dienstverlening;

Etc.

Bepaalde banen zijn dus meer ‘gevoelig’ en vragen om een screening van de aanvrager.

Dienst Justis neemt het screeningsprofiel van de specifieke baan als uitgangpunt om te beoordelen of de relevante (!) – hierbij speelt de terugkijktermijn dus een rol – feiten op het strafblad, gelet op het risico voor de samenleving een bezwaar vormen voor afgifte van de VOG. Er wordt dus specifiek gekeken naar het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. En welke soort feiten precies een risico zouden kunnen vormen. De criteria voor een taxichauffeur zijn weer anders dan voor een kinderdagverblijfster in de crèche. Bij een taxichauffeur zijn veel verkeersovertredingen misschien een probleem, bij een kinderdagverblijfster wellicht niet. Daarnaast wordt het belang van de aanvrager van de VOG altijd meegewogen in de beslissing.  Dit staat in art. 28 Wsjg [Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens].

Objectief criterium

Na het screeningsprofiel te hebben vastgesteld zal Dienst Justis beoordelen of er reden is voor een afwijzing op grond van het objectieve criterium.

Bij beoordeling van het objectieve criterium spelen de volgende elementen een rol:

  • Is er sprake van justitiële gegevens binnen de terugkijktermijn?
  • Staan deze gegevens een behoorlijke uitoefening van de taak in de weg?
  • Indien zij worden herhaald?
  • Gelet op het risico voor de samenleving?

Er wordt dus gekeken naar justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn vallen. Aan de hand van het screeningsprofiel wordt vervolgens vastgesteld of er een risico is.   

De strafbare feiten worden dus beoordeeld in samenhang met het type functie dat u wilt gaan uitoefenen. Verkeersovertredingen zullen bijvoorbeeld een risico vormen als u taxichauffeur wilt worden, maar niet als u bij een kinderdagverblijf wilt gaan werken.

Er wordt gekeken of herhaling een risico vormt. Maar het gaat niet om de vraag hoe groot de kans is dat de specifieke persoon in herhaling valt. Het gaat om de algemene vraag of herhaling in de weg zou staan aan een goede uitoefening van de taak.

Tot slot wordt beoordeeld of het justitiële gegeven een belemmering vormt voor de verrichten taak. Hierbij speelt de aard van het delict een rol, maar ook de locatie waar de werkzaamheden worden verricht. Mocht je solliciteren voor een bureaufunctie bij de taxicentrale dan spelen verkeersovertredingen weer een minder grote rol.  

Subjectief criterium

Mocht Dienst Justis oordelen dat er bezwaren zijn tegen de aanvrager gelet op het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, dan zal Dienst Justis nog het subjectieve criterium meewegen: het risico voor de samenleving wordt afgewogen tegenover het belang van de aanvrager. Mogelijk wordt de VOG na een belangenafweging tóch afgegeven.

Bij de belangenafweging kijkt Dienst Justis bijvoorbeeld naar:

  • Hoe vaak er relevante strafbare feiten zijn gepleegd;
  • Hoe ernstig deze feiten zijn;
  • Hoe lang geleden de feiten zijn gepleegd;
  • De leeftijd van de aanvrager.

Het kan zijn dat het belang van de aanvrager in de afweging alsnog zwaarder komt te wegen en dat de VOG alsnog wordt verstrekt.

De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 maart 2023 (ECLI:NL:RvS:2023:1249) duidelijk gemaakt dat ook altijd de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd dienen te worden meegewogen in de oordeelsvorming. Dit staat los van de vraag of de Minister twijfelt over de afgifte van de VOG.

De beleidsregels waarin staat dat de Minister alléén bij twijfel de omstandigheden waaronder het feit is begaan dient mee te wegen is op zichzelf niet onevenredig. Deze beleidsregel zelf dient echter altijd getoetst te worden aan art. 4:84 Awb. Er dient overeenkomstig de beleidsregel te worden gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Deze ‘bijzondere omstandigheden’ om van de beleidsregel af te wijken omvatten volgens de Raad van State ook altijd de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De omstandigheden van het geval dienen dus altijd te worden meegewogen als ‘een bijzondere omstandigheid’ die een reden zou kunnen zijn om van de beleidsregel af te wijken.

Bij beoordeling van het subjectief criterium – waarbij wordt gekeken of iemand bij een afweging van belangen alsnog voor een VOG in aanmerking komt – wordt niet alleen gekeken naar het strafblad, maar ook naar politiemutaties die niet op het strafblad zijn komen te staan! Er wordt dus een hoop informatie meegewogen.  

Ook de vraag of iemand minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit wordt in de beoordeling meegewogen.

Wederom worden dus een hoop feiten en omstandigheden meegewogen en een advocaat zal altijd die omstandigheden naar voren brengen die in uw belang zijn.

Wat moet je doen als je VOG is afgewezen? Of afwijzing van je VOG dreigt?

VOG aanvraag afgewezen

Er zijn verschillende fasen te onderscheiden waar het gaat om (mogelijke) afwijzing van de VOG.

Dienst Justis zal eerst een voornemen tot afwijzing kenbaar maken. Daarna wordt pas een definitieve beslissing genomen.

Voornemen tot afwijzen; zienswijze en advocaat

Indien Dienst Justis twijfel heeft over de afgifte van de VOG aan u zullen zij dit voornemen tot afwijzing aan u kenbaar maken en krijgt u de gelegenheid een zienswijze in te dienen.  

Het is raadzaam direct in deze fase al een advocaat te raadplegen omdat deze uw belangen en argumenten direct goed voor het voetlicht kan brengen.

De advocaat kan dus de zienswijze voor u indienen. In sommige zaken leidt dit er in dit vroege stadium al toe dat toch nog een VOG wordt afgegeven.

De advocaat zal kijken of de terugkijktermijnen goed in acht zijn genomen en welke feiten dus mee dienen te wegen. Daarnaast zal de advocaat naar voren brengen of het risico voor de maatschappij wel aanwezig is. Tot slot zal de advocaat ook uw persoonlijke belangen goed en duidelijk naar voren brengen. De advocaat weet dus welke argumenten hij moet aanvoeren en hoe u de kans van slagen op afgifte van de VOG vergroot. De zienswijze van de advocaat wordt vervolgens door Dienst Justis meegenomen in de uiteindelijke en definitieve beslissing.  

Let wel: bij het indienen van een zienswijze door de advocaat worden kosten gerekend, aangezien het indienen van een zienswijze niet wordt vergoed door de overheid. Neem contact op met je advocaat om deze kosten te bespreken.

Wat moet u doen als uw VOG-aanvraag definitief is afgewezen?

Indien Dienst Justis definitief heeft besloten tot afwijzing is het zeker raadzaam een advocaat te benaderen. Let goed op de termijn voor het indienen van bezwaar. Er dient in de regel binnen 6 weken bezwaar gemaakt te worden. Je advocaat heeft ook nog tijd nodig het bezwaarschrift op te stellen. Benader je advocaat dus tijdig.

Bij bezwaar zal je advocaat wederom alle relevante argumenten naar voren brengen en toelichten waarom u tóch in aanmerking dient te komen voor een VOG. Er zal ook een hoorzitting plaatsvinden waarin uw zaak wordt besproken.

In sommige gevallen (afhankelijk van uw inkomen) komt u in deze fase in aanmerking voor vergoeding door de overheid. U betaalt dan wel een eigen bijdrage.

Bezwaar afgewezen, wat nu?

Stel dat uw bezwaar is afgewezen .. wat nu?? Ook dan kan een advocaat nog veel voor u betekenen. Hij kan beroep instellen bij de Rechtbank. Onafhankelijke rechters zullen dan beoordelen of uw VOG terecht is afgewezen. Tegen de beslissing van de Rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld. Dit hoger beroep wordt behandeld door de Adeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De advocaat weet precies welke argumenten hij in welke fase naar voren moet brengen.

Conclusie

De advocaat kan u in alle fasen van uw VOG-aanvraag goed bijstaan en weet welke argumenten hij of zij moet aanvoeren. Zo heeft u de meeste kans alsnog een VOG-verklaring te bemachtigen. Heeft u een concrete vraag inzake een VOG-verklaring? Neem zo spoedig mogelijk contact op!

IS DE WEEGSCHAAL VAN VROUWE JUSTITIA NOG WEL IN EVENWICHT?

DE KROONGETUIGEREGELING ONDER DE LOEP VANUIT VERDEDIGINGSPERSPECTIEF

ARREST HOGE RAAD [ECLI:NL:HR:2019:600 d.d. 23 april 2019]

Vanuit het perspectief van de waarheidsvinding en het recht op een eerlijk proces een teleurstellend arrest. 


Dhr. Mr. I.J.G. van Raab van Canstein

Inleiding

In dit artikel ga ik in op het gebruik van het opsporingsmiddel van ‘de kroongetuige’ en met name de vraag in hoeverre de afspraken tussen de kroongetuige en het Openbaar Ministerie openbaar dienen te worden gemaakt. 

Ook ga ik in algemene zin in op het ‘middel van de kroongetuige’ en stel ik de vraag of het gebruik van kroongetuigeverklaringen in ons strafproces wel een verstandig idee is. 

De kroongetuige is een relatief nieuw opsporingsmiddel in Nederland dat ook voor de nodige impact heeft gezorgd. Niet alleen is de broer van een belangrijke kroongetuige [kroongetuige Nabil B. in het Marengo-proces] vermoord, ook zijn advocaat is doelwit geworden van een noodlottige liquidatie. Het ingrijpende karakter van deze schokkende gebeurtenissen behoeft geen nadere toelichting. 

Naar mijn oordeel is het middel van de kroongetuige een zeer risicovol middel dat zeer behoedzaam zou moeten worden ingezet. 

In dit artikel zal ik allereerst ingaan op wettelijke regeling en Memorie van Toelichting inzake de kroongetuigeregeling. Vervolgens zal ik het arrest van 23 april 2019 van de Hoge Raad bespreken waarin deze regeling nader is uitgewerkt. Ik zal met name ingaan op de vraag in hoeverre afspraken over bescherming van de kroongetuige dienen te worden gedeeld met de rechter-commissaris en de verdediging. Naar mijn oordeel worden afspraken tussen OM en kroongetuige onvoldoende openbaar gemaakt, wat de waarheidsvinding niet ten goede komt. 

Ik ga ook in op de belangrijke taak die het Openbaar Ministerie heeft in het garanderen van de veiligheid van de kroongetuige, zijn familie en anderen in de kring rondom de kroongetuige alsmede stel ik de vraag of het Openbaar Ministerie in de zaak van Nabil B. wel voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. 

Ik sluit af met enkele aanbevelingen en een conclusie. 

De Regeling

In februari 1994 werd in Nederland voor het eerst gebruik gemaakt van een kroongetuige in een strafproces. Dit betrof een zaak op Sint Maarten [onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden] waar een drugsdealer een toezegging had gekregen dat hij niet zou worden vervolgd in ruil voor een verklaring tegen van corruptie verdachte politieambtenaren. 

In 1994 trad in het kader van gebruik van kroongetuigen in het strafproces de Wet Getuigenbescherming in werking. Op 1 april 2006 trad de wet ‘Toezeggingen aan getuigen in strafzaken’ in werking. In Nederland wordt dus ‘pas’ zo’n 25 jaar, in toenemende mate, door het OM met kroongetuigen gewerkt. 

Daarvoor betrof dit met name een Amerikaans fenomeen [‘deals’ met verdachten zijn in Amerika al veel langer gebruikelijk. Denk bijvoorbeeld aan de ‘plea Bargain’]. 

De kroongetuigeregeling is te vinden in het tweede boek Titel III van het wetboek van strafvordering [‘onderzoek door de rechtercommissaris’] onder de afdeling ‘Toezeggingen aan getuigen die tevens verdachten zijn’ en bevat vier artikelen [art. 226g t/m j]. 

Op 23 april 2019 heeft de Hoge Raad daarnaast een arrest in cassatie gewezen met betrekking tot de arresten van het Hof te Amsterdam inzake het ‘liquidatieproces Passage’ [o.a. inz. Fred R., P la S., Dino S. e.a.] ook wel kort gezegd ‘het liquidatieproces’[ECLI:NL:GHAMS:2017:2496 inz. Dino S. e.a.]. Door dit arrest is meer duidelijk gecreëerd over de wijze waarop de Hoge Raad de kroongetuigeregeling inkleurt. 

De interpretatie van de Hoge Raad van de kroongetuigenregeling en de wettelijke waarborgen daarvan, waaronder onder meer de openbaarheid van de afspraken tussen OM en kroongetuige laat nog wel te wensen over, hetgeen vanuit het perspectief van de verdediging, maar ook vanuit de waarheidsvinding zeer teleurstellend is. 

Teveel informatie blijft nog ‘achter gesloten deuren’, terwijl de aard van deze afspraken wel de betrouwbaarheid van de verklaringen wel degelijk kunnen beïnvloeden. 

Art. 226g Sv. t/m 226j Sv.

In art. 226g Sv. staat dat de officier van justitie de rechter-commissaris in kennis dient te stellen van afspraken die hij of zij voornemens is met een kroongetuige te maken. Het gaat om verdachten die bereid zijn een getuigenverklaring af te leggen tegen een andere verdachte in ruil voor strafvermindering. 

De strafvermindering is maximaal de helft van de totaal opgelegde onvoorwaardelijke straf [art. 44a lid 2a], althans omzetting van de helft hiervan in een voorwaardelijk gedeelte [art. 44a lid 2b] of vervanging van 1/3 van een vrijheidsstraf door een taakstraf [art. 44a lid 2c]. Het is uiteindelijk de rechter die gaat over de strafvermindering in het kader van het meewerken als kroongetuige. De officier houdt hier echter bij het formuleren van de eis rekening mee. 

De tekst van art. 226g Sv luidt: ‘De officier van justitie geeft aan de rechter-commissaris kennis van de afspraak die hij voornemens is te maken met een verdachte die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in een strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor de toezegging dat bij de vervolging in zijn eigen strafzaak strafvermindering met toepassing van art. 44 Sr. zal worden gevorderd. [..]

De cruciale vraag is wat er dient te worden verstaan onder ‘de afspraak’ waarvan de officier kennis dient te geven aan de rechter-commissaris. Lid 2 geeft hierover meer duidelijkheid. In ieder geval betreft dit: A] de misdrijven waarover de getuige bereid is een getuigenverklaring af te leggen B] voor welke strafbare feiten de kroongetuige zelf wordt vervolgd C] de voorwaarden waaraan de kroongetuige bereid is te voldoen D] de inhoud van de toezeggingen van de officier van justitie

De rechter-commissaris hoort de getuige over de voorgenomen afspraak [art. 226h lid 2 Sv]. Hij beoordeelt de rechtmatigheid van de afspraak. Hierbij wordt rekening gehouden met de noodzaak en het belang van de getuigenverklaring. De rechter-commissaris [RC] spreekt zich ook uit over de betrouwbaarheid van kroongetuige [lid 3]. Hiervoor worden aan de rechter-commissaris de benodigde gegevens verschaft. De advocaat van de verdachte ten laste van wie een verklaring is afgelegd is in principe nog niet bij deze toetsing betrokken. De vraag is of niet al in een eerder stadium een rol voor de verdachte jegens wie een verklaring zou kunnen worden afgelegd is weggelegd. 

Afspraken die niet kunnen worden aangemerkt als een ‘afspraak’ zoals bedoeld in het eerste lid, en die voor het onderzoek van de zaak van betekenis kunnen zijn worden in een proces-verbaal vastgelegd dat aan het procesdossier dient te worden toegevoegd [lid 4]. Dit type afspraken zijn dus wel ‘openbaar’, maar worden niet door de rechter-commissaris [RC] op rechtmatigheid getoetst. 

Zodra het onderzoek dit toelaat doet de RC mededeling van de totstandkoming van de afspraak en de inhoud daarvan aan de verdachte te wiens laste een verklaring is afgelegd, met dien verstande dat er geen mededeling wordt gedaan van de maatregelen bedoeld in art. 226l. Sv [art. 226j lid 3]. 

Later in dit artikel zal ik met name de nodige opmerkingen maken over de beperkte rol van de verdediging bij de toetsing van de kroongetuigeafspraak, de gronden op grond waarvan de RC een dergelijke afspraak onrechtmatig zou kunnen achten, de openbaarheid van de gemaakte afspraken en de algeheel toepassing van het middel. 

Memorie van Toelichting

De Memorie van Toelichting[1] [MvT] bij de wet geeft meer helderheid over de interpretatie van de wettelijke regeling. 

Reeds in deze toelichting op de wet wordt benadrukt dat bij de inkleding van de kroongetuigeregeling voldoende aandacht dient te worden gegeven aan alle belangen die het speelveld behelzen. Dat betreft onder meer het belang van de verdachte die een verklaring wilt gaan afleggen, het belang van strafvordering, het belang van de waarheidsvinding en het belang van de verdachte ten aanzien van wie een verklaring wordt afgelegd. Natuurlijk speelt ook het belang van de bestrijding van de [zware] criminaliteit een rol. 

Terecht merkt de wetgever op: Net zoals bij de regeling van de bedreigde getuige kan aan geen van deze belangen een absolute waarde worden toegekend. Het tegemoetkomen aan één belang kan nooit betekenen dat andere belangen daardoor worden gemarginaliseerd

In de Memorie van Toelichting wordt bijzonder aandacht besteed aan de rechtsstatelijke implicaties van de regeling[2]

Door de wetgever wordt ook wel de vraag gesteld ‘of het middel niet erger is dan de kwaal’. Maar de wetgever is van mening dat het gebruik van kroongetuigen in het strafproces niet categorisch moet worden afgewezen; ‘Hoewel het gevaar voor ‘afglijden’ en voor ‘aanzuigende werking’ niet mag worden onderschat meen ik dat met behulp van uiterst zorgvuldige normering een groot deel van deze bezwaren tot aanvaarbare proporties kan worden verkleind’’.

Ook door de wetgever wordt derhalve het belang van goede wettelijke waarborgen in het bijzonder benadrukt.  

Bij de totstandkoming van de Wet is ook al de nodige aandacht besteed aan de risico’s die er kleven bij het gebruik van de verklaring voor betreft de betrouwbaarheid hiervan: ‘Duidelijke bezwaren zijn voorts naar voren gebracht door mevrouw Prakken. Het eigen belang van de getuige bij het afleggen van een belastende verklaring tegen een verdachte is veelal zo groot, dat daardoor twijfel kan bestaan aan de betrouwbaarheid en deugdelijkheid van een dergelijke verklaring. Het juridische bezwaar tegen de kroongetuige zit er vooral in dat de getuige belang heeft bij het afleggen van een belastende verklaring en dat hij over de betrouwbaarheid van die verklaring meer verantwoording schuldig is aan de officier van justitie met wie hij zijn contract sloot dan aan de rechter. Dat contract werd uiteraard gesloten met het oog op een belastende verklaring, niet een verklaring die [ook] ten gunste van de verdachte strekt. [..]. En de rechter wordt naar het 2e plan geschoven voor wat betreft de beoordeling van het betrouwbaarheidsgehalte van de getuigenverklaring, als de getuige er vooral op bedacht is het OM ter wille te zijn aan wij hij zich verplicht op straffe van terugtrekking van de beschermingsmaatregelen’. 

De wetgever erkent derhalve dat bij de betrouwbaarheid van verklaringen van kroongetuigen in het algemeen al vragen kunnen worden gesteld. 

In de Memorie van Toelichting wordt benadrukt dat over gedane toezeggingen ten opzichte van de Rechtbank en de verdediging volledige openheid dient te worden betracht.

Afspraken met de getuige moeten slechts onder zeer strikte voorwaarden kunnen worden gemaakt en het resultaat moet behoedzaam door de rechter als bewijsmateriaal worden gebezigd. [3]

Het OM dient volledige openheid te betrachten wat betreft: 

  • De gemaakte afspraak; 
  • Gebruikte opsporingsmethodieken; 
  • PV’s dienen aan het dossier te worden toegevoegd en een volledig en waarheidsgetrouw beeld te schetsen.[4]

De toezegging van het OM kan uitsluitend bestaan in het bevorderen van strafvermindering. Onder de voorgestelde regeling valt niet het uitkeren van een beloning.[5]

De vraag is echter of afspraken over de bescherming in feite niet een verkapte beloningsafspraak kunnen inhouden en in hoeverre hier dan openheid over dient te worden betracht. Ik zal hier op een later moment nader op ingaan.

Onder hoofdstuk vier van de Memorie van Toelichting[6] wordt de voorgestelde rechterlijke toetsing van de afspraak met de kroongetuige besproken. 

Deze toetsing vooraf is vooral van belang ‘met het oog op de toetsing van de omvang van de toezegging die wordt gedaan en van de noodzaak en het belang van de af te leggen verklaring’. De RC zou in het kader van deze toetsing ook de risico’s van de inzet van het middel in de toetsing kunnen laten meewegen. Tot nu toe wordt deze afweging niet expliciet genoemd. 

De minister overweegt dat de RC alleen in staat is tot een goede toetsing indien hij over de daarvoor benodigde gegevens beschikt. De officier is gehouden de RC ‘alle informatie te verstrekken die hij voor zijn oordeel behoeft’. 

De minister overweegt ook: ‘Het is mede in het belang van het OM dat de RC voldoende informatie krijgt aangereikt om het geven van een gefundeerd oordeel mogelijk te maken [..]. De RC zal voorts op de hoogte moeten worden gesteld van eventuele afspraken die zijn gemaakt voor de getuige ter bescherming voor zover deze onderdeel uitmaken van de voorwaarden in de afspraak genoemd.’ 

Het is de vraag of uit deze overweging in de MvT niet glashelder volgt dat ook afspraken die een ‘verkapte beloningsafspraak inhouden’ aan de RC dienen te worden voorgehouden. Dit zou betekenen dat art. 226l Sv. slechts ziet op concrete afspraken inzake bescherming [locatie kroongetuige na vrijlating, maatregelen met betrekking tot anonimiteit] en niet op eventuele verkapte beloningsafspraken. Een goed voorbeeld zijn de afspraken die zijn gemaakt met kroongetuige Peter La S. en het liquidatieproces. 

De RC toetst op afstandelijke wijze. Kon ‘een redelijk oordelend officier van justitie’ tot deze afspraak komen. Daarbij wordt ook de proportionaliteit en subsidiariteit meegenomen. Is het gebruik van de een kroongetuige in dit specifieke strafproces wel proportioneel en kan het doel ook op andere manieren worden bereikt? 

Dit is een belangrijke vraag waar zeker niet ‘zomaar’ overheen kan worden gestapt. 

Onder punt 7[7] worden de rechten van de verdediging besproken. De minister overweegt: ‘Aan de rechten van de verdediging wordt door de voorgestelde procedure geen afbreuk gedaan, zolang volledige openheid wordt betracht over de inhoud van de afspraak, en de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld de getuigen vragen te stellen’. 

Het is nog maar zeer de vraag of deze ‘volledige openheid’ wordt betracht gezien de wijze waarop de Hoge Raad uitleg geeft aan de kroongetuigeregeling. Ik zal hier op een later moment in dit artikel nader op ingaan. 

Wat kunnen we concluderen over de bedoeling van de wetgever indien we de Memorie van Toelichting zorgvuldig lezen? 

  • Aan alle belangen in het strafproces dient recht te worden gedaan;
  • Ten opzichte van de Rechtbank en verdediging dient volledige openheid te worden betracht;
  • Aan de kroongetuige mag géén beloning worden toegezegd;
  • De officier dient aan de toetsende RC alle informatie te verstrekken die van belang is; 
  • Ook over afspraken inzake getuigenbescherming zal de RC moeten worden geïnformeerd indien deze onderdeel uitmaken van de afspraak. 

Het is op meerdere punten nog maar zeer de vraag of de bedoeling van de wetgever zich laat verenigen met de interpretatie die de Hoge Raad aan de kroongetuigeregeling heeft gegeven in het arrest van 23 april 2019. 

Interpretatie door de Hoge Raad

In het liquidatie-proces Passage is door verscheidene raadslieden geklaagd over het oordeel van het Hof op met name een drietal punten. Hiertoe zijn verscheidene cassatiemiddelen ingediend. 

Kortgezegd wordt door de verdediging geklaagd dat: 

  • Er in het proces toezeggingen zijn gedaan aan de kroongetuigen die niet hadden mogen worden gedaan. 
  • Dat de tussen OM en de kroongetuigen afgesproken beschermingsmaatregelen [die een verkapte beloningsafspraak inhouden] ten onrechte niet zijn onderworpen aan de toets van de rechter-commissaris; 
  • Dat de verklaringen van de kroongetuigen onbetrouwbaar zijn en door het Hof niet voor het bewijs hadden mogen worden gebruikt. 

Ik zal met name ingaan op de vraag of afspraken over beschermingsmaatregelen met de verdediging dienen te worden gedeeld met het oog op toetsing van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring. 

Onder ‘paragraaf 3’ van het door de Hoge Raad gewezen arrest gaat de Hoge Raad in op enkele voorafgaande beschouwingen over het gebruik van de verklaringen van kroongetuigen. 

De Hoge Raad valt direct met de deur in huis en overweegt in RO 3.11 dat afspraken over de feitelijke bescherming van de kroongetuige als in 226l Sv. niet vallen onder de ‘afspraken’ als bedoeld in art. 226g lid 1, 2 of 4. 

Dit houdt in dat afspraken over de feitelijke bescherming van de kroongetuige volgens de Hoge Raad niet door de rechter-commissaris dienen te worden getoetst, of zelf maar in een PV dienen te worden vervat. Deze afspraken – over de feitelijke bescherming – vallen komen dus volledig buiten het zicht van zowel de verdediging als de rechterlijke macht te liggen. 

Hoewel een uitgebreid arrest is de toelichting op deze interpretatie slechts zeer beperkt. De Hoge Raad overweegt met name dat openbaarheid van deze afspraken ‘onverenigbaar zou zijn met de bescherming van de getuige’. Onder meer nu de wet geen bepaling kent betreffende de afscherming van processtukken in verband met de veiligheid van de getuige. 

Dit zal naar mijn inzien echter ook afhangen van de vraag: welke afspraken worden gedeeld? Gaat dit om gevoelige afspraken inz. identiteit na vrijlating, verblijfplaats etc. of gaat het om geldelijke afspraken, bijvoorbeeld hoe de kroongetuige de komende jaren in zijn levensonderhoud gaat voorzien. Deze laatste afspraken hoeven niet per se de veiligheid van de kroongetuige aan te tasten. Ik ga hier later op in. 

Verder volstaat de Hoge Raad met een enkele alinea: ‘Anders dan in de schriftuur wordt betoogd, noopt art. 226j lid 3 Sv. niet tot een andere uitleg van vorenstaande. Die wettelijke bepaling ziet op de verplichting tot het doen van mededeling door de rechter-commissaris van de totstandkoming van de afspraak met de getuige en de inhoud daarvan aan de verdachte ten laste van wie de verklaring is afgelegd. Art. 226j derde lid Sv. bepaalt dat geen mededeling behoeft te worden gedaan van de maatregelen bedoeld in art. 226l Sv.. Daarmee bevestigt art. 226j. derde lid wat al uit art. 226g Sv voortvloeit, namelijk dat geen verplichting bestaat toezeggingen die zijn gedaan in verband met de feitelijke bescherming van de getuige aan de verdachte bekend te maken, ook niet zover de RC kennis heeft gekregen van de inhoud van dergelijke toezeggingen. Dit is niet anders indien de officier onverplicht een dergelijke toezeggingen heeft aangemerkt als [onderdeel van een] afspraak in de zin van art. 226g eerste lid Sv.

Kortom toezeggingen over beschermingsmaatregelen wordt in zijn geheel niet getoetst. Deze afspraken worden kennelijk gemaakt in de besloten kamertjes van het OM en hoeven niet met de rechter, de verdediging of het grote publiek te worden gedeeld. Naar mijn inzien zou een meer duidelijk onderscheid moeten worden gemaakt over afspraken van feitelijke aard [verblijfplaats, identiteit] en monetaire afspraken [over geld]. Deze afspraken komen immers dicht in de buurt van een verkapte beloningsafspraak en raken niet direct de veiligheid van de kroongetuige. 

De schrijver van dit artikel heeft grote bezwaren tegen deze interpretatie van de Hoge Raad. Deze miskent dat afspraken ‘in het kader van de bescherming’ soms verkapte afspraken inzake beloning zijn, zij miskent het belang van de verdediging de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring te toetsen, en ten onrechte wordt gesteld dat deze afspraken niet kunnen worden gedeeld zonder de veiligheid van de getuige in het geding te brengen. 

De interpretatie gaat ook voorbij aan de bedoeling van de wetgever zoals deze blijkt uit de Memorie van Toelichting en de belangen van de verdediging in haar geheel. Ten onrechte wordt gesteld dat er geen praktische oplossingen zijn voor de bezwaren die de Hoge Raad ziet. 

De strikte scheiding tussen art. 226g Sv. ‘afspraken met de kroongetuigen’ en art. 226l Sv. [beschermingsmaatregelen] is artificieel. Zij is in strijd met de overweging in de Memorie van Toelichting dat ten opzichte van de Rechtbank en de verdediging volledige openheid dient te worden getracht.  

Standpunt ondergetekende

Het is helder dat ‘de afspraak’ als in art. 226g Sv – die dus met de RC moeten worden gedeeld – volgens de HR restrictief moeten worden uitgelegd: RO 3.11 ‘Ook al kan de maatregelen die de minister voornemens is te treffen in het belang zijn voor het al dan niet tot stand komen van de art. 226g Sv lid 1 Sv bedoelde afspraak met de getuige, de toezeggingen met betrekking tot de feitelijke bescherming van de getuige maken geen onderdeel uit van de in art. 226g eerste lid bedoelde afspraak. Ook het 2e lid van art. 226g noopt niet tot het op schrift stellen of omschrijven van dergelijke toezeggingen. Toezeggingen die met het oog op de feitelijke bescherming van de getuige worden gedaan, kunnen ook niet worden beschouwd als afspraken in de zin van art. 226g Sv.

Met een eenvoudige pennenstreek maakt de Hoge Raad zich hier wel makkelijk van de zaak af. Alle afspraken in het kader van de feitelijke bescherming vallen niet onder één van de leden van art. 226g Sv. en dienen niet door de rechter-commissaris te worden getoetst. 

Weliswaar staat in art. 226j lid 3 Sv. dat over de maatregelen tot feitelijke bescherming van de getuige [art. 226l Sv.] geen mededeling behoeft te worden gedaan aan de verdachte ten laste van wie de verklaring is afgelegd, maar deze bepaling moet wél in het juiste licht worden gezien. 

Deze bepaling gaat mijns inziens over de afspraken die vertrouwelijk dienen te blijven met het oog op veiligheid van de getuige. Het spreekt vanzelf dat de veiligheid van de getuige boven alles gewaarborgd dient te blijven. Deze bepaling dient echter niet te worden ‘misbruikt’ om andere belangrijke afspraken – die niet aan de veiligheid van de getuige raken – door de verdediging te laten toetsen.  

Dit is in strijd met de Memorie van Toelichting waarin is overwogen dat:

  • Alle belangen in ogenschouw dienen te worden genomen; 
  • Naar de RC en de verdediging volledige openheid dient te worden betracht; 
  • Géén afspraken mogen worden gemaakt over beloning; 
  • Afspraken over getuigenbescherming dienen te worden gedeeld met de RC indien deze onderdeel uitmaken van ‘de afspraak’ [als in art. 226g Sv]. 

Ondergetekende stelt dat deze restrictieve uitleg van ‘de afspraken’ als bedoeld in art. 226g Sv. zeer onwenselijk is vanuit verdedigingsperspectief, maar ook vanuit het perspectief van de waarheidsvinding. 

In het passage-proces is bijvoorbeeld gebleken dat kroongetuige Peter La S. 1,4 miljoen heeft gekregen voor zijn verklaringen[8]. Dit blijkt uit berichten van NOS, wat als een betrouwbare bron kan worden aangemerkt. Volgens het Openbaar Ministerie zou het gaan om 3 ton voor een nieuwe woning, 3 ton om een nieuw bedrijf te starten en 8 ton [over 10 jaar] voor beveiliging en levensonderhoud.[9]

Het is opvallend en onwenselijk dat dergelijke afspraken – die uiteindelijk kennelijk wel ter ore komen aan de NOS – niet binnen de strafzaak zelf dienen te worden gedeeld. Immers, deze kroongetuige krijgt dus uiteindelijk 80.000 euro per jaar om van te leven en in zijn beveiliging te voorzien. Het valt op dat deze afspraken naar oordeel van het OM kennelijk ‘de veiligheid van de kroongetuige kunnen aantasten’, maar vervolgens wel bij de NOS terechtkomen. 

Dergelijke bedragen werken voor een kroongetuige wel degelijk als ‘prikkel’ en kunnen van invloed zijn op de verklaring die de kroongetuige aflegt. De kroongetuige wordt immers een ‘goed leven’ geboden voor zijn verklaringen. De vraag is of een dergelijke prikkel de [betrouwbaarheid van] de uiteindelijke verklaring niet beïnvloedt nu de kroongetuige immers ‘uit eigen belang’ kan besluiten kroongetuige te worden waarbij niet zozeer de waarheid het hoogste goed is, maar het eigen belang van de kroongetuige uit het criminele circuit te stappen. Bijvoorbeeld kan de eigen rol van de kroongetuige worden verkleind en de rol van andere verdachten worden aangedikt.   

Overigens bleek kroongetuige Peter La S. uiteindelijk zeer ontevreden over zijn ‘deal’ met het Openbaar Ministerie. [10]

Het valt op dat het OM weinig gemotiveerd is inzage te geven in dergelijke afspraken terwijl het OM op andere momenten juist weinig zorgvuldig met het belang van de veiligheid van de kroongetuige omgaat. Bijvoorbeeld is de foto van Nabil B. meerdere malen ‘per ongeluk’ in dossier van andere verdachten in het strafproces terechtgekomen en hebben meerdere betrokkenen geklaagd over de veiligheidsmaatregelen. Het argument van veiligheid door het OM vind ik in dit kader onvoldoende betrouwbaar. 

Het OM kan beter investeren de eigen veiligheidsmaatregelen verbeteren dan het argument van veiligheid in het geding te brengen op het moment dat het gaat om verdedigingsrechten.  

Het is ook niet onvoorstelbaar dat de kroongetuige bij een aantrekkelijke ‘deal’ eerder geneigd zal zijn een voor het Openbaar Ministerie wenselijke verklaring af te leggen. De verdediging wordt buiten spel gezet omdat afspraken niet transparant zijn en de motieven en wijze waarop deze motieven de verklaring [kunnen] hebben beïnvloed dus niet kunnen worden onderzocht. Al met al, zoals reeds aan het begin genoemd, zeer betreurenswaardig in het kader van het verdedigingsbelang en de waarheidsvinding. 

Ook het grote publiek wordt de waarheid in dit kader overigens onthouden.

Aanbevelingen

Ik pleit daarom met nadruk voor een meer transparante kroongetuigeregeling [uiteraard enkel waar het een ‘verkapte’ begunstiging betreft] die het mogelijk maakt de betrouwbaarheid van een kroongetuigeverklaring beter op waarheid te toetsen. Ook op andere punten dienen de afspraken voldoende door de verdediging te kunnen worden getoetst. 

Alleen afspraken die de veiligheid van de kroongetuige raken dienen vertrouwelijk te blijven. Andere afspraken dienen met de RC en de verdediging te worden gedeeld opdat deze kunnen worden getoetst. Afspraken die in feite een verkapte beloning dienen zeker voor toetsing vatbaar te zijn.

De RC dient zich bij de toetsing naar de mening van ondergetekende ook uit te laten over de vraag of inzet van het middel van de kroongetuige in de desbetreffende zaak wel wenselijk is met het oog op de maatschappelijke veiligheid en of de veiligheid van betrokkenen wel voldoende gewaarborgd is. De [advocaat] van de verdachte zou al bij deze toetsing een rol moeten krijgen en zich mede moeten kunnen uitlaten over de betrouwbaarheid van de kroongetuige.

In tegenstelling tot wat de Hoge Raad stelt biedt art. 226j lid 3 voldoende waarborgen om afspraken die de veiligheid van de kroongetuige raken niet met de verdediging te delen.  

Het Openbaar Ministerie zou de veiligheid van de kroongetuige verder beter kunnen garanderen door zelf zorgvuldig om te gaan met de anonimiteit van de kroongetuige. Zo zat de foto van Nabil B. al vier keer in het dossier van andere verdachten.[11]  Dit was overigens ná de tragische incidenten met de broer van de kroongetuige en diens advocaat. Hoe het OM zó onzorgvuldig kan zijn blijft een raadsel. 

Ik spreek derhalve de hoop uit dat de regeling naar de toekomst toe stevig wordt aangescherpt waarbij het verdedigingsbelang en het recht op een eerlijk proces voldoende wordt gewaarborgd. 

Het is daarnaast de vraag of de kroongetuigeregeling in haar huidige vorm de Europees rechtelijke toets zou kunnen doorstaan. 

Door de huidige lijn van de Hoge Raad komt het recht op een eerlijk proces in gevaar [art 6 EVRM]. Immers ‘to examine or have examined witnesses against him’ is een minimum vereiste voor het recht op een eerlijk proces in de zin van het EVRM [art 6 lid 3 EVRM]. Wanneer belangrijke informatie inz. afspraken met het OM niet bekend zijn bij de verdediging kunnen vanzelfsprekend niet de juiste vragen worden gesteld.

Het Europees Hof tikte Nederland al eerder op de vingers waar het ging om het gebruik van kroongetuigen in het strafproces. [12]

Tot hierover duidelijkheid komt pleit ondergetekende voor veel meer transparantie over de afspraken met kroongetuigen door het Openbaar Ministerie, zoverre de veiligheid van de kroongetuige dit toelaat. 

Het OM moet het argument van de veiligheid echter niet als gelegenheidsargument gebruiken om de verdediging informatie te onthouden. 

Conclusie 

De strikte scheiding tussen ‘afspraken in het kader van bescherming’ en ‘de deal’ is in dit kader kunstmatig en imaginair. Waarom de veiligheid van de kroongetuige in het geding zou komen indien monetaire afspraken met de kroongetuige zouden worden gedeeld is door het OM dan ook onvoldoende duidelijk.

Het is tijd voor een scherpe aanpassingen van de regeling ten bate van de belangen van de verdediging. Het is te hopen dat naar de toekomst toe in dit kader een rigoreuze koerswijziging van de Hoge Raad zal kunnen worden bespeurd.  


[1] Kamerstukken II 1998-1999, 13229, nr. 3, pag. 3  

[2] Pag. 2. 

[3] MvT, pag. 6 

[4] MvT, pag. 7 

[5] MvT, pag. 7

[6] MvT, pag. 8 

[7] MvT, pag 15

[8] NOS-Nieuws 18 maart 2012, ‘Kroongetuige La S. krijgt 1,4 miljoen’. 

[9] P. Vughts, ‘Kroongetuige liquidatieproces kreeg geen grote zak geld’, Parool 23 maart 2012.

[10] A. Vermaat, ‘De spin in het web stopt ermee’, Trouw 17 augustus 2010

[11] J. Roele, ‘OM blundert en verspreidt voor de 4e keer foto van kroongetuige Nabil B.’, Parool 8 november 2020

[12] ‘Europees Hof tikt Nederland op de vingers waar het gaat om kroongetuige’, NRC 16 juli 2021. 

.